Nieuwe Wet Franchise: wat zijn de belangrijkste elementen?
27 februari 2020
Op 11 februari stuurde staatssecretaris Mona Keijzer het langverwachte wetsvoorstel Franchise naar de Tweede Kamer. Brancheorganisatie Vakcentrum, waarbij ook veel franchisenemers uit de gemengde branche en speelgoedbranche zijn aangesloten, heeft zich steeds ingezet voor een goede positie voor de franchisenemers en is blij met deze stap. Maar wat zijn de belangrijkste elementen van de wet?
De Franchisewet wordt volgens het wetsvoorstel een onderdeel van het Burgerlijk Wetboek en volledig dwingend recht. Van de bepalingen in de Franchisewet kan alleen ten gunste van de franchisenemer worden afgeweken. Wat staat er eigenlijk in het wetsvoorstel Franchise? We belichten een aantal belangrijke elementen.
Definities
Het wetsvoorstel start met enkele definities. Zo wordt nadrukkelijk aangegeven dat niet de naam van de overeenkomst bepaalt of de wet van toepassing is, maar dat daarvoor gekeken moet worden naar de relevante elementen in de overeenkomst. Ook de zogenoemde ‘afgeleide formule’ wordt benoemd. Daarvan is sprake als bij een commerciële formule grotendeels dezelfde producten of diensten worden geleverd als de betreffende franchiseformule. Ook vertoont de formule in dit geval voor de afnemer vele gelijkenissen met de betreffende franchiseformule. De wetgever noemt hierbij de webwinkel als voorbeeld.
Goed franchisenemer- en franchisegeverschap
Franchise betreft een langdurige relatie waarin beide partijen rekening met elkaars belangen moeten houden. In het wetsvoorstel wordt dat nog eens benadrukt: “De franchisegever en de franchisenemer gedragen zich jegens elkaar als een goed franchisegever en een goed franchisenemer.”
Precontractuele informatie
De franchisegever en -nemer krijgen een wederzijdse (pre)contractuele informatieplicht. Dat houdt in dat de franchisenemer die informatie moet krijgen die hem of haar in staat stelt een welbewuste keuze te maken, of hij/zij de franchiseovereenkomst aangaat en de beslissingen neemt die horen bij het zelfstandig ondernemerschap. Het betreft dan met name historische informatie. Het wetsvoorstel geeft niet aan dat daar ook een omzetprognose bij hoort. Die prognose kan de franchisenemer, eventueel met een eigen adviseur, opstellen op basis van de verplicht aan te leveren, brede voorinformatie. In deze fase is ook de zogenaamde ‘stand-stille periode’ van belang. Dit houdt in dat de franchisenemer vier weken krijgt om alle informatie goed te bestuderen en een weloverwogen beslissing te nemen.
Instemmingsrecht
Het wetsvoorstel geeft franchisenemers het instemmingsrecht als het gaat om belangrijke wijzigingen in de formule, of om collectieve wijzigingen in de franchiseovereenkomst. Het gaat daarbij om beslissingen waarvan de consequenties uitstijgen boven een vooraf vastgestelde drempelwaarde. De wetgever laat daarbij de keuze aan de franchisegever hoe dat overleg wordt ingericht. Dan kan individueel met alle afzonderlijke franchisenemers, een overleg met een vertegenwoordiging van franchisenemers is echter het meest adequaat. Dat maakt het voor franchisenemers nog belangrijker dan nu om zich te organiseren.
Plicht tot bijstand
De franchisegever krijgt de wettelijke verplichting om die commerciële en technische ondersteuning te bieden die redelijkerwijs nodig is voor de franchisenemer om de franchise te kunnen exploiteren. Dat maakt de positie van de franchisenemers sterker dan nu. De steun die gegeven moet worden, kan breed zijn. Het betreft ook het verstrekken van relevant marketingmateriaal, gedegen uitleg over de toepassing van relevante technologie en trainingen.
Beëindiging franchiseovereenkomst
Met betrekking tot het beëindigen van de franchiseovereenkomst stelt het wetsvoorstel dat er in de franchiseovereenkomst moet worden beschreven hoe wordt vastgesteld of er sprake is van goodwill in de onderneming en hoe die vervolgens wordt vergoed aan de franchisenemer. Een non-concurrentiebeding is alleen toegestaan indien dit niet langer duurt dan één jaar én geografisch niet breder is dan het gebied waarin de franchisenemer volgens de franchiseovereenkomst actief kon zijn. Het heeft ook alleen betrekking op de bescherming van de knowhow.
Overgangstermijn
Voor een aantal bepalingen, zoals die met betrekking tot de goodwill, het non-concurrentiebeding en de drempelwaarde voor het instemmingsrecht, geldt een overgangstermijn van twee jaar. Alle andere bepalingen zijn onmiddellijk van toepassing. Zo gaat de precontractuele bescherming werken vanaf het moment dat de wet van kracht wordt. In VakcentrumNieuws stond een uitgebreid interview met Patricia Hoogstraaten, directeur van Vakcentrum. Daarin kijkt zij terug op de lange weg die tot de totstandkoming van de wet heeft geleid en waarom de wet zo belangrijk is. Lees hier dat interview.